Zwetende lichamen langs elkaar. Brabantse gewoontes die we overnemen. Lachende gezichten, flitsende lichten. De slaap hangt als een schaduw over het gezicht van alle aanwezigen, maar niemand lijkt het te zien. De muziek, de beats, de boxen. Ze dreunen tot we er oorpijn van hebben. Tot het bier op is. Tot de wijn niet meer goddelijk smaakt. De fietsen kraken een beetje. Oude, dunne banden, piepende sloten. De volgende dag moeten we er weer zijn. We willen nog niet slapen. We eten chips en lachen om blunders, delen hobby’s, vertellen over vrienden. Tot slot zeggen we gedag en ontmoeten elkaar later weer.
In dromen, mooie dromen met felle lichten: kroegentochten, boekbesprekingen, ontbijtjes met docenten en veel feestjes. Heel veel feestjes. Met de nodige drankjes. We lachen nog meer. Zo af en toe zakken we samen neer, moe en voldaan, uitgeteld maar nog vol met sprankjes nieuwsgierigheid. Het weekend komt eraan. Iets met strandballen en waterspelletjes. Slaapzalen met veertig man, gore douches en kaartspelletjes. Turken, toepen. We bbq’en en denken aan de colour party, aan de cantus en herhalen het riedeltje nog eens. Hoe vet het roeien was, hoe saai de donderdag. Woensdag was de top dag. Inmiddels zijn we moe.
Tijdens mijn intro leerde ik twee dingen: acht dagen is heel lang en acht dagen is soms ook heel kort.